Op zich viel dat nog mee. 3e bij het debuut in Zweden, collectief gestopt in Portugal, snelste op de openingsproeven bij het laatste optreden in Griekenland en toen stapte Ford eruit. Mark Lovell werd er wel Brits kampioen mee, hij won geen enkele rally maar stond wel iedere keer aan de finish ondanks een enorm hoog aantal kapotte versnellingsbakken.
Citroën heeft niet veel meer gereden, en met nog minder succes, en bij Austin Rover was het ook niet om over naar huis te schrijven: 19 deelnames voor het fabrieksteam in het wereldkampioenschap, 11 keer niet aan de finish. Had de RS200 een ongezond grote honger naar versnellingsbakken, dan het de Metro het vooral op distributieriemen gemunt. Het toonvoorbeeld was de Scottish Rally, waar 7 van de 8 Metro's opgaven met motorproblemen.
En als je het als privé-piloot wou proberen met een Metro: 17 pogingen in het WK, 12 niet aan de finish, met als dieptepunt de RAC Rally:
19 Marc Duez / Willy Lux, C868EUD, Engine
20 Harri Toivonen / Neil Wilson, C96KOG, Engine
23 Tony Teesdale / Greg Horne, MT8217 (NZ), Engine
34 Alistair Sutherland / Peter Watts, C869EUD, Cam belt
35 Willie Rutherford / Bryan Harris, C998LCA, Accident
36 Ken Wood / Peter Brown, 261GWC, Cam belt
37 David Gillanders / Ken Rees, C670JSU, Piston
58 Geoff Fielding / John Robinson, C288JFM, Engine
Ondanks alles werd Didier Auriol er kampioen mee in Frankrijk, Ali Karaçan in Turkije, Ken Wood in Schotland, Alistair Sutherland in het Brits nationaal kampioenschap en Ian Donaldson won het Britse asfaltkampioenschap.
|